Vrijstellingsregeling voor verenigingen en stichtingen

De Wet op de vennootschapsbelasting kent een vrijstelling voor stichtingen en verenigingen die een

Lees meer

Vrijstellingsregeling voor verenigingen en stichtingen

27 januari 2022

De Wet op de vennootschapsbelasting kent een vrijstelling voor stichtingen en verenigingen die een onderneming drijven. Deze vrijstelling geldt als de jaarwinst niet meer bedraagt dan € 15.000 of als de som van de winst van het jaar en de vier voorafgaande jaren niet meer bedraagt dan € 75.000. 

De Belastingdienst weigerde de vrijstelling toe te passen bij een stichting die nog geen vijf jaar bestond. In het jaar 2012 was de eerste winstgrens van € 15.000 wel overschreden, maar de tweede winstgrens van € 75.000 nog niet. De Belastingdienst paste deze grens naar rato van het aantal bestaansjaren van de stichting toe en weigerde de vrijstelling omdat de totale winst over de eerste drie jaren van € 69.731 hoger was dan drie vijfde van de tweede winstgrens. Volgens de Belastingdienst kon de stichting niet aan het vereiste van de “vier daaraan voorafgaande jaren” voldoen omdat zij nog geen vijf jaren bestond. 

De Hoge Raad deelt deze opvatting niet. De tekst van de Wet geeft geen aanleiding om daarin te lezen dat de tweede winstgrens geen toepassing vindt als een stichting of vereniging nog geen vijf jaren bestaat of nog geen vijf jaren een onderneming drijft. Ook de strekking van de regeling over de tweede winstgrens geeft hiertoe geen aanleiding, aldus de Hoge Raad. De regeling van de tweede winstgrens is bedoeld om een tegemoetkoming te verlenen als de eerste winstgrens in een bepaald jaar door een incidentele oorzaak wordt overschreden. Met die strekking is niet te verenigen dat deze tegemoetkoming in de eerste vier (boek)jaren na de oprichting van een lichaam nooit zou kunnen worden toegepast of naar tijdsevenredigheid moet worden herleid.

De Hoge Raad legt de regeling als volgt uit. Gedurende de eerste vijf jaren sinds de oprichting moet voor elk jaar waarin de winst meer bedraagt dan de eerste winstgrens van € 15.000 worden vastgesteld of de winst van het desbetreffende jaar tezamen met de winst van de voorafgaande jaren meer is dan € 75.000. Zolang dat niet het geval is, is de winst van het lichaam onbelast. Vanaf het moment dat de tweede winstgrens wordt gepasseerd, blijft in volgende jaren de winst van het lichaam onbelast zolang deze per jaar niet meer bedraagt dan de eerste winstgrens van € 15.000.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2022:51, 20/00772 | 20-01-2022

Het laatste nieuws

Gevolgen leegstand voor gemeentelijke heffingen

15 mei 2025

Een notaris gaat in 2018 met pensioen. Het kantoorpand wordt sindsdien niet meer gebruikt en heeft een

Lees meer

Geen kostenvergoeding bezwaarfase bij doormachtiging in WOZ-zaak

15 mei 2025

Een belastingplichtige stapt naar de rechtbank na een geschil over de WOZ-waarde van zijn onroerende

Lees meer

Collectiviteitskorting wel, concernregeling niet toegestaan bij reisfaciliteiten NS

15 mei 2025

Rechtbank Gelderland oordeelt dat NS-bedrijven bij de waardering van reisfaciliteiten aan hun werknemers

Lees meer

Belastingadviseur niet aansprakelijk voor gemiste bezwaartermijn

15 mei 2025

Een coffeeshopeigenaar start een procedure tegen zijn belastingadviseur na problemen met de

Lees meer